“Khawaja, how are you?” Het jongetje is een jaar of zes, zijn bruine ogen kijken me trouwhartig aan vanonder zijn bruine krullen. Waarschijnlijk heeft hij net zijn eerste Engelse lessen gehad op school of heeft hij een oudere broer of zus die hem deze zin heeft geleerd. Mijn antwoord leidt tenminste niet tot enige herkenning. Niet dat het uitmaakt. Met evenveel enthousiasme blijft hij naar me toe lopen, handje uitgestoken. Geen schijn van kans dat ik door kan lopen zonder uitgebreid zijn hand geschud te hebben. Wat dat betreft is hij niet veel anders dan de volwassenen, die bij iedere gelegenheid elkaars hand schudden. Riskant door de hygiënische omstandigheden en in de wetenschap dat eten met je handen gebeurt, maar smeerolie voor de sociale contacten en dus onvermijdelijk. Het jongetje komt iedere keer als hij me ziet weer met evenveel enthousiasme aanlopen. Dagen later blijft het niet meer bij handen schudden, maar wordt het een handkus. Waarschijnlijk geleerd in de kerk, waar belangrijke mensen zo begroet worden.
“Khawaja, give me a pound.” Hij is een jaar of tien, zijn bruine ogen kijken me smekend aan vanonder zijn bruine krullen. Zijn kleren zijn gescheurd, zijn voeten zijn bloot en zitten vol met vuil en stof. Zijn toon is dwingend, alsof hij een legeraanvoerder is die een ondergeschikte een bevel geeft. Wat dat betreft is hij niet veel anders dan de volwassenen die iets van me willen. Ik geef geen geld, maar daar neemt hij geen genoegen mee. Met handen en voeten weet hij duidelijk te maken dat hij honger heeft, echt honger. Ik besluit een broodje voor hem te kopen. De verkoper geeft me mijn eigen brood verpakt in een krant, voor de straatjongen geen verpakking. Niet dat het uitmaakt. Een grote glimlach en een dankbare blik zijn mijn deel. Het broodje wordt gedeeld met zijn vriend die ook is komen aanlopen. De jongens zijn geen wezen, maar gevlucht voor de honger, huiselijk geweld en andere ellende thuis. Ze leven op straat in de hoop op een betere toekomst of om simpelweg te overleven.
“White woman, why don’t you go inside?” De jongeman is een jaar of twintig, zijn bruine ogen kijken me fronsend aan vanonder zijn bruine krullen. In zijn hand een stok met een scherpe punt, om te gaan vechten met zijn landgenoten. Ik maak geen deel uit van het conflict en dus stuurt hij me naar binnen, waar ik veilig ben. Ik waardeer zijn bezorgdheid, maar hoor in eerste instantie vooral het ‘white woman’. Ik weet het wel, ‘Khawaja’ betekent letterlijk ‘witte’. In Europa zou iemand ‘zwarte’ noemen een belediging zijn, maar ‘khawaja’ is een koosnaam. Ik denk nooit na over de eigenlijke betekenis, tot het vertaald wordt. Niet dat het uitmaakt. Ik breng mezelf in veiligheid, binnen stevige muren. Daarbuiten zijn de gevechten heftig. Aan het eind van de dag zijn er doden gevallen en diepe wonden geslagen bij de overlevenden.
“Khawaja, come here.” De man is minstens zestig, zijn bruine ogen kijken me dwingend aan vanonder zijn grijze krullen. Zijn lange jurk hangt tot op de grond, hij steunt op een stok om te kunnen lopen. Hij is niet snel genoeg meer om de weg over te kunnen steken, al rijden er alleen paardenkarren en een paar motoren, dus moet ik naar hem toe komen. Daar schudt hij me hartelijk de hand en vertelt hoe blij hij is dat ik hier ben. Blij dat ik mensen help bij het opbouwen van hun land, het nieuwste land ter wereld. Ik weet niet zo goed hoe ik moet reageren dus glimlach ik alleen naar hem. Niet dat het uitmaakt. Hij schakelt over op het Arabisch en praat gewoon verder tot hij gezegd heeft wat hij wilde vertellen. Dan groet hij vriendelijk en loopt verder.

‘Khawaja’ zijn, betekent opvallen. Wau is 250.000 inwoners groot, maar het blijft een dorp. Iedereen kent elkaar, is familie van elkaar. Die rare blanke die er ineens rondloopt valt dus heel erg op. Anoniem over straat gaan is een illusie, constante aandacht van iedereen een feit. Of ik dat nu leuk vind of niet. Ik geniet er dus maar van.

Plaats een reactie