Twee perspectieven

Hij staart naar het glas water in zijn handen, zonder het echt te zien. Deze jonge man, sinds een half jaar mijn collega, stond vanochtend voor de deur om te vertellen dat ons kantoor vandaag dicht blijft en dat we beter niet de straat op konden gaan. Nu zit hij aan mijn keukentafel, de gebruikelijke pretlichtjes verdwenen uit zijn ogen, zijn meestal lachende mond een strakke lijn. Langzaam kijkt hij naar me op, zijn ogen glinsteren. Met zachte stem begint hij te vertellen. “We hadden ons gisterenochtend om zes uur verzameld, toen het net licht begon te worden. Er waren veel meer mensen gekomen dan we gedacht hadden, een paar honderd wel. Niet alleen mijn vrienden, die de tocht georganiseerd hadden, maar ook oude mannen, vrouwen en zelfs kinderen. We braken mangotakken van de bomen langs de weg om mee te nemen als vredessymbool en gingen op pad. We waren boos, natuurlijk, ze willen onze rechten afpakken, maar de sfeer was vrolijk. De vrouwen zongen en dansten, sommige jonge mannen deden mee, anderen zwaaiden met de takken op het ritme van de muziek. We zijn de hele stad doorgelopen, meer dan een uur waren we onderweg, nergens een probleem, nergens een wanklank. Tot we bijna bij de woning van de gouverneur waren, net voorbij de dierentuin en de Centrale Bank, toen hoorden we ineens knallen.”

Ik denk terug aan de vorige ochtend. Ook ik vertrok even na 6 uur, voordat de hitte van de dag weer zou toeslaan, voor een wandeling, zoals ik wel vaker deed. Samen met een vriend liep ik de stad uit, weg van het allesbedekkende rode stof dat opdwarrelt van de wegen als er zelfs maar een fiets over rijdt en dat raspt in je keel als je beweegt. De overvloedige regenval van de laatste maanden had in de stad alleen maar voor een tijdje de wegen in modderpoelen veranderd, maar er buiten was dat anders. De velden glinsterden van het heldere groen, overal waren plassen en poeltjes met vers water. Tussen het gras en in de bomen en struiken langs de kant van de weg zaten overal vogels; ibissen, kraanvogels, gieren, adelaars en kleine felrode, gele of blauwe exemplaren waarvan ik geen idee had van de naam. Op het moment dat we de eerste vogels zagen, hoorden we achter ons in de stad het vuurwerk losbarsten. Een beetje vroeg op de dag, maar ach, het was bijna nieuwjaar. Eén telefoongesprek later wisten we beter.

“Mensen begonnen te gillen”, vervolgt hij, “van alle kanten hoorde je schelle, angstige kreten. Vooraan, waar de meeste van mijn vrienden liepen, vielen mensen op de grond en bleven stil liggen. Sommigen van degenen die nog overeind stonden, knielden bij ze neer, maar anderen probeerden weg te rennen. Ze konden geen kant op, het is nou eenmaal een lange, rechte weg met aan beide kanten muren van huizen, en terug naar de kruising was een heel eind. Een paar vonden een schuilplaats achter een boom of een uitstekend stukje muur, maar de mensen achteraan hadden niet door wat er gebeurde en bleven stilstaan, in de weg van degenen die probeerden terug te gaan. Recht voor ons, aan het einde van de weg, stonden de mannen van de veiligheidsdiensten, het leger, de politie, de brandweer, de wildopzichters. Daar kwamen de kogels vandaan.”

Voor mijn geestesoog rent de soldaat weer over de top van de heuvel, zijn legergroene outfit donker afstekend tegen de helderblauwe hemel, op de achtergrond de torens van de moskee en de kathedraal. Hij daalde de heuvel niet af, maar zakte op één knie en zette zijn geweer tegen zijn schouder, klaar om te schieten op alles wat verdacht was. Vanaf de top had hij een vrij schootsveld over het hele plein aan de voet van de heuvel, het plein waar wij op dat moment liepen. Wij waren niet zijn doelwit. De muur rond het universiteitsterrein aan de rand van het plein was maar een tiental meters ver, de wandeling er heen duurde eindeloos.

Hij slikt moeizaam, kijkt nog eens naar mij en vertelt dan verder. “Ik weet niet waarom het schieten ophield, maar opeens was het over. De stilte was immens, het enige geluid was het gekreun van mensen die op de grond lagen. De eerste seconden durfden we niet eens naar ze toe te gaan, bang dat het schieten weer zou beginnen als we die kant op zouden lopen. Een paar jonge vrouwen waren de eersten die in beweging kwamen en probeerden te helpen. Tientallen mensen lagen op de grond, sommigen was niets aan te zien, anderen zaten onder het bloed. Samen met andere jonge mannen heb ik zoveel mogelijk mensen naar het ziekenhuis gebracht. Gewoon ieder een arm of een been pakken en het slachtoffer dragen. Een paar hadden schotwonden in hun been, de meesten in hun hoofd of hun borst. Acht van mijn vrienden zijn dood, meer dan twintig gewond.”

Vrijwel iedereen die wij onderweg naar huis waren tegengekomen had ons gewaarschuwd dat we beter niet op straat konden blijven. Wij moesten naar binnen, naar de veiligheid, dat zij zelf op straat meer risico liepen telde niet. In de lange, brede straten vanaf het plein hadden we om ons heen gekeken naar schuilplaatsen. We hadden gezocht naar plekken om dekking te vinden als er ineens een man met een geweer aan het eind van de straat zou verschijnen. Die man was niet verschenen, we waren veilig thuisgekomen. Het schieten was met tussenpozen de hele dag doorgegaan.

“Nu jagen de veiligheidsdiensten op ons, ze zeggen dat wij het zelf hebben veroorzaakt, maar ze willen gewoon geen getuigen.”

Op de achtergrond klinken doffe knallen. Hij kijkt weer naar zijn glas. Ik sla een arm om hem heen. We zwijgen.

Gebaseerd op ware gebeurtenissen in Wau, Zuid-Sudan, december 2012

Plaats een reactie

Deze site gebruikt Akismet om spam te bestrijden. Ontdek hoe de data van je reactie verwerkt wordt.